Elke maand schrijft onze directeur Ewout van der Horst een blog met Deventer verhalen.
Een markant Deventenaar is niet meer. Zondag 24 september overleed Piet Tillema, grondlegger van het Geert Groote Huis, maatschappelijk betrokken burger en bovenal aimabel mens. Van zijn lange leven heb ik alleen het laatste gedeelte meegemaakt, maar ik vond het altijd een feest om Piet te ontmoeten. Als iemands ogen konden twinkelen dan waren het de zijne wel. Zijn intelligentie, humor en warme belangstelling maakte elk gesprek tot een kunstvorm. Rust in vrede Piet!
Ik leerde hem kennen in het jaar 2016. Als historicus bij Stichting IJsselacademie was ik verantwoordelijk voor een project over de Moderne Devotie. Het leidde onder meer tot een nieuw overzichtswerk van deze invloedrijke middeleeuwse beweging. In zijn prachtige appartement aan het Pothoofd sprak ik met Tillema uitgebreid over zijn interesse voor de moderne devoten en de totstandkoming van het Geert Groote Huis. Het vormde de opmaat van een prettige samenwerking, waarbij Piet mij om de haverklap belde over een nieuw plan. De 90-jarige zette zelfs een muziekavond in het Burgerweeshuis op poten, waarbij hij jongeren overhaalde om te rappen en te dichten over zijn idool Geert Groote.
Later leerde ik een heel ander hoofdstuk uit het leven van de gepensioneerd bedrijfsadviseur kennen. In het kader van een landelijk onderzoek naar de dekolonisatie van Indonesië interviewde ik Indiëveteranen. Van hen hoopte ik het verhaal te horen dat mijn eigen opa als oorlogsvrijwilliger nooit had kunnen vertellen. Piet bleek van 1947 tot 1950 als vaandrig (lage officier) op Java te hebben gediend. Als verantwoordelijke voor de beveiliging van een mobiel ziekenhuis bleef hij veelal wat buiten schootsveld. Wel maakte hij actief de verovering van Jogjakarta mee en de smadelijke aftocht nadien. Traumatisch vond hij zijn Indiëtijd allerminst: ‘Ik ben lachend erheen gegaan en lachend teruggekomen. Haha. Wij waren daar voor de goede zaak. Orde en vrede, was het hè? Dat het in de loop van de tijd omgevormd is tot een strijd met de vrijheidsliefhebbers is ons ontgaan.’ Sinds dit interview groette ik Piet altijd vaandrig, hoewel hij grinnikend reageerde dat hij niet meer zo stram in de houding kon staan.
Afgelopen zomer bezocht ik Tillema in het woonzorgcentrum waar hij sinds zijn verhuizing vanaf het Pothoofd verbleef. We beseften ons dat we elkaar voor de laatste keer zagen. Tillema was op zijn manier bezig met afscheid te nemen: zijn bureau was bedekt met paperassen, vol krabbels en herinneringen. Hij had zelfs nog een verhaaltje over een jeugdvriend geschreven. De gewezen vaandrig was kortademig en zat aan het zuurstof, maar bleef scherp en ironisch. Hij beschreef hoe de ultieme sport van zijn huisgenoten was om weg te blijven van de afdeling van het onvermijdelijke einde. Alleen je lichamelijke gezondheid en geestelijke helderheid bepaalden nog je burgerlijke rangorde. Bij vertrek sprak hij – achter adem gekomen – woord voor woord een gedachte uit die ik buitengekomen dadelijk noteerde: ‘Er zijn mij zoveel mensen voorgegaan, geboren en gestorven. Het is een groot wonder: mens zijn.’